
Tijdvakken
Geschiedenisonderwijs in Nederland heeft de geschiedenis ingedeeld in tien tijdvakken. Hoewel elke indeling arbitrair is, geeft het leerlingen de gelegenheid om zich te kunnen oriënteren op de tijd.
Elk tijdvak heeft vervolgens een aantal kenmerkende aspecten. Dat zijn ontwikkelingen die kenmerkend zijn voor die tijd. Ze verklaren soms ook waarom het tijdvak een bewuste naam heeft.
De tien tijdvakken
Hieronder is de lijst van tijdvakken met hun kenmerkende aspecten.
Tijd van jagers en boeren
1. de levenswijze van jager-verzamelaars
2. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
3. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Tijd van Grieken en Romeinen
1. de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
2. de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
3. de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
4. de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
5. de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
Tijd van monniken en ridders
1. het ontstaan en de verspreiding van de islam
2. de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
3. het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
4. de verspreiding van het christendom in geheel Europa
Tijd van steden en staten
1. de opkomst van handel en ambacht legde de basis voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
2. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
3. het begin van staatsvorming en centralisatie
4. het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben
5. de expansie van de christelijke wereld, onder andere in de vorm van de kruistochten
Tijd van ontdekkers en hervormers
1. het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
2. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
3. het begin van de Europese expansie overzee
4. de protestantse reformatie had splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg
5. het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
Tijd van regenten en vorsten
1. wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
2. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
3. het streven van vorsten naar absolute macht
4. de wetenschappelijke revolutie
Tijd van pruiken en revoluties
1. rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
2. voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
3. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
4. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
Tijd van burgers en stoommachines
1. de industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële samenleving
2. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
3. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
4. de opkomst van emancipatiebewegingen
5. discussies over de ‘sociale kwestie’
6. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
Tijd van wereldoorlogen
1. het voeren van twee wereldoorlogen
2. de crisis van het wereldkapitalisme
3. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme
4. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
5. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
6. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering
7. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden 8. de Duitse bezetting van Nederland
Tijd van televisie en computer
1. de dekolonisatie maakte een eind aan de westerse hegemonie in de wereld
2. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
3. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
4. de eenwording van Europa
5. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen